TITUS
Ulenspieghel
Part No. 2
Chapter: 1
DIE
PROLOGHE
.
Sentence: 1
Om
die
bede
van
sommighe
vrienden
ben
[=
den
?]
ick
bescriveer
des
boecx
niet
weder
segghen
en
dorste
.
Sentence: 2
Soe
heb
ick
ghecopuleert
sommighe
reene
boeverien
die
Thiel
Ulespieghel
bedreven
heeft
in
sijn
leven
ende
sterf
alsmen
schreef
.M.CCC.L
.
Sentence: 3
Nu
begheer
ick
nochtans
veronsculdicht
te
sine
voor
gheestelijck
ende
weerlijck
voor
hoghe
ende
leege
dat
mi
niemant
te
seer
hier
in
wil
straffen
noch
hem
selven
daer
in
verstoren
,
want
ick
dat
niet
en
maecte
datter
godes
dienst
by
vermindert
ende
verloren
soude
sijn
.
Sentence: 4
Noch
oock
datmen
scalcheyt
soude
soecken
,
maer
om
des
menschen
sinnen
daer
mede
te
verlichten
ende
te
vernieuwen
.
Sentence: 5
Ende
ooc
om
dat
die
simpel
slechte
menschen
voor
dergelijcker
boeverijen
hem
souden
moghen
wachten
ofse
hem
lieden
voor
ooghen
quamen
.
Sentence: 6
Het
is
oock
beter
te
hooren
ende
te
lesen
datmen
lachtet
ende
gheen
sonde
en
doet
dan
datmen
sonde
dede
ende
datmen
weende
ende
screyde
.
This text is part of the
TITUS
edition of
Ulenspieghel
.
Copyright
TITUS Project
, Frankfurt a/M, 10.12.2008. No parts of this document may be republished in any form without prior permission by the copyright holder.