TITUS
Alexander der Groote
Part No. 20
Chapter: 20
Line: 1
Doe
seide
Tholomeus
:
"Ontbeit
mijns
hier
,
totdat
ic
weder
Line: 2
come
."
Doe
ghinc
hi
tot
Alexander
ende
seide
hem
die
saec
,
wat
hi
Line: 3
verstaen
hadde
.
Doe
nam
Alexander
sijn
croen
ende
setse
Tholomeus
opt
Line: 4
hoeft
ende
seide
:
"Gaet
sitten
op
mjin
coninclyken
stoel
ende
ic
sel
Line: 5
seggen
,
dat
ic
ben
Antigonus
." -
"Ende
wat
raet
geefgi
mi
?
Dat
ic
Line: 6
help
,
dat
dese
heer
sijn
wijf
wedercrige
?"
Doe
seide
hi
:
"Ic
wil
die
Line: 7
stat
winnen
ende
[i]c
wil
hem
sijn
wijf
wedergeven
."
Doe
was
die
here
Line: 8
seer
blide
.
Doe
belach
die
coninc
die
stat
des
nachts
mit
enen
groten
Line: 9
heer
ende
hi
seide
totten
burgers
vander
stat
:
"Gheeft
desen
here
Line: 10
sijn
vrouwe
weder
,
of
ic
sel
al
die
stat
destrueren
."
Doe
braken
die
Line: 11
burgers
des
conincs
palaes
op
ende
namen
die
vrouwe
daeruut
ende
Line: 12
gaven
se
den
here
weder
.
Doe
dancte
die
here
hem
seer
ende
bat
hem
,
Line: 13
dat
hi
mede
woude
riden
tot
sijn(s)
moeders
hove
.
Doe
seide
hi
:
"Ic
Line: 14
wil
eerst
oerlof
nemen
an
coninc
Alexander
."
Page of edition: [122c]
Doe
ghinc
hi
mit
Line: 15
hem
totten
coninc
ende
bat
oerlof
ende
toech
mit
hem
tot
sijnre
Line: 16
moeder
,
die
coninghinne
.
Die
coninghinne
quam
hem
jegen
ende
ontfinc
Line: 17
hem
vriendelic
ende
leide
hem
in
haer
palaes
.
Dat
was
cyerlic
Line: 18
gemaect
.
Daer
sach
hi
voel
wonders
.
Daerne
doe
leide
si
hem
in
haer
Line: 19
slaepcamer
,
die
wonderlic
verciert
was
.
Daerna
doe
toechde
sie
hem
Line: 20
een
ander
camer
van
hout
,
wonderlic
versiert
,
ende
sterc
gemaect
ende
Line: 21
hinc
an
ijseren
veteren
ende
die
drogen
XX
olyfanten
,
waer
datse
die
Line: 22
coninghinne
hebben
woude
.
Doe
seide
Antigonus
:
"Dit
waren
wonderlike
Line: 23
scoen
dingen
,
waren
sie
in
coninc
Alexanders
hof
."
Doe
seide
die
Line: 24
coninghinne
:
"Du
biste
selve
Alexander
."
Doe
hi
hoerde
,
dat
si
hem
Line: 25
noemde
bi
sinen
naem
,
doe
hadde
hi
anxt
ende
wort
bleec
van
vorwen
.
Line: 26
Doe
seide
die
coninghinne
:
"Waerom
wort
u
aensicht
bleeck
?"
Doe
seide
Line: 27
hi
:
"Vrouwe
,
ic
hiet
Antigonus
ende
niet
Alexander
."
Doe
seide
die
Line: 28
vrouwe
:
"Ic
selt
u
bewisen
,
dattu
Alexander
biste
."
Doe
liet
si
hem
Line: 29
dat
beelde
sien
ende
seide
:
"Kenstu
dit
aansicht
yet
?"
Doe
began
hi
Line: 30
te
beven
.
Doe
seide
die
vrouwe
:
"Waarom
beefgi
?
Gi
hebt
so
menich
Line: 31
schoen
lant
doer
gevochten
.
Ni
[=
Nu]
sidi
gecomen
in
eens
wijf
lants
Line: 32
[=
wijfs
lant]
,
daer
u
leven
staet
in
haeren
handen
.
Daerom
en
sel
Line: 33
hem
nyement
verheffen
in
hoverdien
,
Page of edition: [122d]
want
nyement
en
weet
,
wat
Line: 34
hem
toecomen
mach
.
Ende
een
mens
en
is
niet
also
sterc
,
men
vint
wel
Line: 35
een
ander
also
sterc
."
Doe
wort
Alexander
toornich
ende
beet
sijn
Line: 36
tanden
van
toorn
.
Doe
seide
die
coninghinne
:
"Waerom
vertorengi
u
?"
Line: 37
Doe
seide
hi
:
"Omdat
ic
geen
swaert
en
hebbe
."
Doe
seide
die
vrouwe
:
Line: 38
"Of
du
een
swaert
hadste
,
wat
woutstu
daarmede
doen
?"
Doe
seide
hi
:
Line: 39
"Ic
woude
u
eerst
doden
ende
daerna
miselven
,
ende
ic
ben
mit
wille
Line: 40
hier
gecomen
in
u
gewelt
."
Doe
seide
die
vrouwe
:
"Hebt
geen
anxt
:
gi
Line: 41
selt
des
genyeten
,
dat
gi
mijn
soen
geholpen
hebt
an
sijnre
vrouwen
.
Line: 42
Mer
gi
sloecht
enen
coninc
doot
,
hiet
Porus
.
Mijn
joncste
soen
heeft
Line: 43
sijn
dochter
;
wist
hi
,
dat
gi
Alexander
waert
,
hi
sloech
u
doot
."
Doe
Line: 44
ghinc
sie
tot
haren
sonen
ende
seide
:
"Laet
ons
desen
bode
eer
ende
Line: 45
gunst
doen
ende
eerliken
thuys
senden
."
Doe
seide
die
joncste
soen
:
Line: 46
"Sijn
heer
,
coninc
Alexander
,
die
sloech
mijns
wijfs
vader
doot
.
Ic
Line: 47
wil
desen
weder
slaen
in
wrake
van
minen
sweer
."
Doe
seide
sijn
Line: 48
brueder
:
"Wat
eren
hadden
wi
daerof
,
dat
wi
hem
slogen
;
hi
heeft
mi
Line: 49
doch
vrientscap
gedaen
,
want
hi
holp
mi
an
mijn
wijf
ende
ic
heb
hem
Line: 50
hier
gebrocht
ende
ic
sel
hem
weder
gesont
van
heen
helpen
."
Doe
Line: 51
seide
die
joncste
brueder
:
"Wi
souden
daer
eer
beide
om
sterven
."
Doe
Line: 52
die
coninghinne
hoerde
,
Page of edition: [123a]
dat
die
brueders
vechten
woude[n]
,
doe
Line: 53
was
si
bedroeft
ende
ginc
tot
Alexander
ende
seide
heymelic
tot
hem
:
Line: 54
"O
,
Alexander
,
bewise
nu
dijn
wijsheit
,
dat
hier
geen
vechtelic
en
Line: 55
gescie
tusschen
mijn
kinderen
."
Doe
seide
Alexander
:
"Est
dat
gi
mi
Line: 56
doot
,
Alexander
heeft
vromer
ridderen
dan
ic
ben
,
die
mi
wel
wreken
Line: 57
sellen
.
Mer
wilt
gi
coninc
Alexander
hebben
,
ic
love
u
,
dat
ic
hem
Line: 58
brengen
sel
in
u
palaes
."
Doe
lieten
si
haren
toorn
ende
loveden
hem
Line: 59
groet
guet
,
opdat
hi
[dat]
dade
.
Doe
gaf
hem
die
coninghinne
een
Line: 60
croen
gemaect
van
goude
ende
van
costelic
gesteent
ende
sie
wijsde
Line: 61
hem
enen
berch
,
daer
haer
afgoden
waren
.
Doe
hi
opten
berch
quam
,
doe
Line: 62
offerde
hi
daer
voer
die
afgoden
ende
ghinc
voert
inden
tempel
,
die
Line: 63
wonderlic
vercyert
was
.
Daer
saten
duvelen
an
een
tafel
in
Line: 64
menschenschijn
,
die
haer
ogen
wonderliken
lichteden
.
Doe
sprac
daer
Line: 65
een
ende
seide
:
"Welcome
weest
,
coninc
Alexander
!"
Doe
seide
coninc
Line: 66
Alexander
:
"Wie
bistu
?"
Doe
seide
die
duvel
:
"Ic
bin
die
coninc
der
Line: 67
weelden
;
ganc
bet
voert
,
daer
selstu
meer
wonders
sien
."
Doe
ghinc
Line: 68
Alexander
voert
ende
sach
een
gulden
godynne
sitten
op
enen
Line: 69
conincliken
stoel
ende
hi
vraechde
,
wie
si
waer
.
Die
duvel
sprac
ende
Line: 70
seide
:
"Ic
ben
een
moeder
alre
godynnen
."
Doe
vraechde
haer
Alexander
Line: 71
ende
seide
:
"Hoe
lange
sel
ic
leven
?"
Doe
seide
die
duvel
:
"Die
saec
Line: 72
en
moet
geen
mens
weten
."
Doe
ghinc
Alexander
uut
ende
quam
weder
Line: 73
Page of edition: [123b]
tot
sinen
volc
ende
seide
hem
,
hoe
hi
gevaren
hadde
[ende
wat
Line: 74
hi
geloeft
hadde]
.
Doe
bescicte
hi
sijn
volc
ende
nam
die
coninghinne
Line: 75
haer
lant
of
ende
quam
int
palaes
,
als
hi
geloeft
hadde
.
Daerna
doe
Line: 76
quam
Alexander
in
een
lant
,
daer
waren
al
vrouwen
ende
geen
mannen
.
Line: 77
Ende
die
vrouwen
conden
wel
striden
ende
vechten
,
ende
die
mannen
die
Line: 78
waren
in
een
ander
lant
ende
eens
des
jaers
so
quamen
si
een
tijt
te
Line: 79
samen
.
Ende
als
daer
een
maechdekijn
geboren
wordt
,
dat
hielden
si
bi
Line: 80
hem
in
haren
lande
ende
die
knechtgins
senden
si
over
inder
mannen
Line: 81
lande
.
Die
vrouwen
ontfingen
Alexander
vriendelic
ende
gaven
hem
Line: 82
grote
gaven
ende
giften
ende
sie
gaven
hem
IIC
maechden
te
harnas
,
Line: 83
die
wel
conden
striden
.
Doe
coninc
Alexander
voel
landen
bedwongen
Line: 84
hadde
,
doe
hoerde
hi
van
den
paradise
ende
daer
woude
hi
mede
wesen
.
Line: 85
Hi
sende
boden
darwaert
.
Doe
si
opten
wege
waren
,
doe
quam
hem
jegen
Line: 86
een
out
man
.
Die
seide
:
"Keer[t]
weder
ende
sect
uwen
heer
,
dat
hi
Line: 87
niet
en
mach
comen
mit
hovaerdien
int
paradijs
,
mer
met
Line: 88
oetmoedicheit
."
Doe
gaf
hi
den
boden
een
steentgin
ende
seide
:
Line: 89
"Brenct
dat
steentgin
uwen
heer
."
Die
boden
quamen
weder
ende
seiden
Line: 90
Alexander
die
boetscap
ende
gaeven
hem
dat
steentgin
.
Doe
Page of edition: [123c
]
Line: 91
vraechde
Alexander
enen
wisen
meester
,
wat
die(n)
steen
bedude
.
Die
Line: 92
meester
nam
den
steen
ende
leiden
in
een
wicht
in
een
scael
,
ende
in
Line: 93
die
ander
scael
leitmen
swaren
last
ende
[dat]
cleyn
steentgin
woecht
Line: 94
al
op
.
Dat
verwonderde
hem
allen
.
Doe
nam
die
meester
aerde
ende
Line: 95
bedecte
dat
steentgin
daerin
ende
leidet
doe
in
die
scael
ende
in
die
Line: 96
ander
scael
leide
hi
een
pluum
ende
die
woech
den
steen
op
.
Dat
Line: 97
verwonderde
den
coninc
ende
alle
,
die
dat
sagen
.
Doe
vraechde
Line: 98
Alexander
,
wat
dat
bedude
,
dat
die
steen
also
swaer
woech
,
doe
hi
Line: 99
bloet
was
,
ende
nu
hi
inder
[=
metter]
aerden
bedect
is
,
dat
hi
licht
Line: 100
weget
.
Doe
seide
die
meester
:
"Here
coninc
,
gi
sijt
beteykent
bi
den
Line: 101
steen
.
Diewijl
dat
gi
leeft
,
so
sidi
machtiger
dan
al
die
Line: 102
coninghinnen
[=
coninghen]
der
werelt
.
Mer
als
gi
mitter
aerde
sijt
Line: 103
bedekt
,
so
is
een
pluum
swaerre
dan
gi
sijt
.
Dat
is
,
als
gi
doot
Line: 104
sijt
,
so
en
siegi
niets
waerdich
ter
werelt
."
Daerna
toech
Alexander
Line: 105
voel
landen
omme
ende
brochtse
alle
onder
sijn
bedwanc
.
Ende
doe
Line: 106
Alexander
meest
omme
gewandert
hadde
al
aertric
ende
besien
,
doe
Line: 107
woude
hi
oec
weten
,
wat
in
der
luchten
was
ende
dede
gebraden
Page of edition: [123d
]
Line: 108
vleis
binden
an
een
sterc
spit
ende
dede
beneden
anbinden
II
gyeren
,
Line: 109
dat
si
dat
vleis
niet
raken
en
mochten
.
Ende
daer
dede
hi
hem
selven
Line: 110
beneden
in
een
korf
anbinden
;
ende
hi
hielt
dat
vleis
opwaert
ende
Line: 111
die
vogelen
vlogen
na
de
roke
ende
aes
altoes
opwaert
also
langhe
,
Line: 112
dat
Alexander
docht
,
dat
hi
van
alder
werelt
niet
en
sach
dan
een
Line: 113
cleyn
hofstede
;
anders
dochtet
hem
al
water
wesen
.
Doe
hielt
hi
dat
Line: 114
spit
nederwaert
.
Doe
vlogen
die
vogelen
nederwaert
na
dat
aes
ende
hi
Line: 115
quam
neder
ter
aerden
,
X
dachvaerden
van
sinen
volc
.
Daerna
doe
dede
Line: 116
Alexander
hem
selven
[wercken]
in
een
glas
ende
daeran
een
langen
Line: 117
veter
;
die
maect
men
vast
opder
aerden
ende
men
warp
hem
in
der
zee
,
Line: 118
daer
hi
menigerhande
wonder
sach
.
Daerna
toech
Alexander
voirt
ende
Line: 119
quam
tot
eenre
stat
;
daer
was
een
vrouwe
,
die
hadde
een
kint
,
dat
was
Line: 120
half
mens
ende
half
een
dier
.
Doe
vraechde
Alexander
enen
meester
,
Line: 121
wat
dat
beduden
mocht
.
Doe
seide
die
meester
:
"Dattet
uwe
doot
naect
,
Line: 122
dat
is
die
bedudenis
;
want
een
tijt
hebgi
een
mens
geweest
ende
Line: 123
daerna
selgi
worden
dieren
ende
wormen
inder
aerden
."
Doe
was
Line: 124
Alexander
bedroeft
ende
toech
thuyswaert
.
Doe
hi
in
Babylonyen
quam
,
Line: 125
doe
vergaf
hem
sijn
suster
mit
venijn
ende
Page of edition: [124a]
doe
eyschede
hi
een
Line: 126
gansveder
om
dat
venijn
weder
uut
te
locken
ende
over
te
geven
.
Doe
Line: 127
gaf
hem
Colus
[=
Yolus]
,
sijn
camerlinc
een
weer
[=
veer]
,
mer
si
was
Line: 128
oec
gevenijnt
.
Des
nachts
doe
wort
hem
so
wee
,
dat
hi
uut
der
camer
Line: 129
croep
ende
woude
hem
selven
drencken
.
Mer
sijn
coninghinne
Rosa
,
die
Line: 130
vernam
dat
ende
brochten
weder
in
die
camer
.
Des
anderen
dages
doe
Line: 131
begheerden
die
heren
ende
dat
gemeen
volc
haren
coninc
te
sien
.
Doe
Line: 132
wort
hi
buten
gebracht
int
pallaes
.
Doe
quamen
die
heren
to
hem
[ende
Line: 133
custen
hem]
.
Mer
hi
en
mocht
niet
spreken
,
mer
hi
screef
sinen
wille
Line: 134
ende
besette
sijn
lant
an
XII
heren
.
Ende
doe
hi
sinen
wille
daer
in
Line: 135
een
brief
gescreven
hadde
,
doe
gaf
hi
den
geest
ende
starf
doot
ende
Line: 136
sijn
regnaci
ende
heerlicheit
en
duerde
niet
meer
dan
XII
jaer
.
This text is part of the
TITUS
edition of
Alexander der Groote
.
Copyright
TITUS Project
, Frankfurt a/M, 10.12.2008. No parts of this document may be republished in any form without prior permission by the copyright holder.