TITUS
Brandane
Part No. 8
Chapter: 8
Verse: 343
DOe
si
den
vissche
ontvaren
Verse: 344
Ende
wech
zeylende
waren
Verse: 345
Om
te
ziene
meer
wonder
,
Verse: 346
Saghen
si
een
eyselic
commer
Verse: 347
Vp
dwater
voer
hem
gaen
;
Verse: 348
Het
wilde
haer
scip
vaen
Verse: 349
Ende
verderuen
mettien
.
Verse: 350
'Wij
en
doruent
niet
ontsien
,"
Verse: 351
Sprac
sente
Brandaen
,
Verse: 352
"Wij
en
hebben
hem
niet
mesdaen
;
Verse: 353
Laet
ons
scip
in
Gods
hant
varen
,
Verse: 354
God
sal
ons
van
hem
bewaren
."
Verse: 355
Half
waest
visch
ende
half
wijf
,
Verse: 356
Al
ru
so
was
hem
dat
lijf
,
Verse: 357
Dicken
omme
ghinct
den
kiel
.
Verse: 358
Sente
Brandaen
neder
viel
Verse: 359
Vp
sine
bloete
knien
Verse: 360
Ende
bat
Gode
om
zijn
ontflien
.
Verse: 361
Sine
moonke
baden
alle
gader
;
Verse: 362
Dus
verbaden
si
Gode
onsen
vader
,
Verse: 363
Dat
dat
vreeselijke
wonder
Verse: 364
Bezijden
haren
scepe
ghinc
onder
,
Verse: 365
Dat
zijt
hoerden
borlen
ende
wallen
Verse: 366
Dien
langhen
dach
al
met
allen
Verse: 367
In
dier
dieper
zee
gronde
This text is part of the
TITUS
edition of
Brandane
.
Copyright
TITUS Project
, Frankfurt a/M, 10.12.2008. No parts of this document may be republished in any form without prior permission by the copyright holder.